Numbers 6

1En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 2Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer een man of een vrouw zich afgescheiden zal hebben, belovende de gelofte eens Nazireërs, om zich den Heere af te zonderen;
 Nazireërs, Het Hebreeuwse woord Nazir, geschreven met de letter zain, betekent een afgezonderde, te weten, van de wereld, om zich ganselijk tot de overdenking van goddelijke dingen en de waarneming van den heiligen godsdienst over te geven. De nazireërs waren een figuur, die in Christus niet letterlijk, maar geestelijk vervuld is. Zie ook van deze Jdg 13:5; Lam 4:7; Amo 2:11. Zij zijn te onderscheiden van degenen, die met de letter Tsade geschreven worden, en genaamd Natsareën, van de stad Natsareth, alzo ook de Heere Christus een Nazarener genoemd wordt, Mat 2:23, en de Christenen Nazareën, Act 24:5. De nazireërs nu waren tweeërlei:I. Die God daartoe expresselijk verkoos, gelijk Simson, Jdg 13:5, en [zoals enigen houden] Johannes de Doper, Luk 1:15.II. Die door vrijwillige gelofte zodanige werden, van welken hier gesproken wordt.
3Van wijn en sterken drank zal hij zich afzonderen; wijnedik, en edik van sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven eten.
 drank zal hij niet drinken, Zie Lev 10:9.
,
 vochtigheid van druiven Of, sap.
4Al de dagen van zijn Nazireërschap zal hij niet eten van iets, dat van den wijnstok des wijns gemaakt is, van de kernen af tot de basten toe.
 wijnstok des wijns gemaakt is, Alzo Jdg 13:14; dat is, die wijndruiven draagt en wijn voortbrengt. Het tegendeel is een wijnstok, die dat niet doet; Hag 2:20.
,
 basten toe Of, pelletJes.
5Al de dagen der gelofte van zijn Nazireërschap zal het scheermes over zijn hoofd niet gaan; totdat die dagen vervuld zullen zijn, die hij zich den Heere zal afgezonderd hebben, zal hij heilig zijn, latende de lokken van het haar zijns hoofds wassen.
 heilig zijn, Dat is, den Heere geheiligd en toegeëigend.
6Al de dagen, die hij zich den Heere zal afgezonderd hebben, zal hij tot het lichaam eens doden niet gaan.
 lichaam eens doden niet gaan Hebreeuws, ziel. Zie Lev 19:28, en hieronder, vs.11.
7Om zijn vader of om zijn moeder, om zijn broeder of om zijn zuster, om hen zal hij zich niet verontreinigen, als zij dood zijn; want het Nazireërschap zijns Gods is op zijn hoofd.
 het Nazireërschap zijns Gods Dat is, het teken zijns nazireërschaps of afzondering; te weten, het lange haar, hetwelk hij, zolang zijn belofte duurde, moest ongeschoren laten. Vergelijk onder, vs.9, 19.
8Al de dagen van zijn Nazireërschap is hij den Heere heilig. 9En zo de gestorvene bij hem onvoorziens haastelijk gestorven ware, dat hij het hoofd van zijn Nazireërschap zou verontreinigd hebben, zo zal hij op den dag zijner reiniging zijn hoofd bescheren; op den zevenden dag zal hij het bescheren.
 het hoofd van zijn nazireërschap Zie boven, vs.7.
,
 bescheren; Dat is, zijn haar tot de huid toe met een scheermes afnemen.
,
 den zevenden dag Zolang moest een mens, die een dode aangeroerd had, voor onrein gehouden worden. Zie Lev 15:13. Vergelijk onder, Num 12:14.
10En op den achtsten dag zal hij twee tortelduiven, of twee jonge duiven brengen tot den priester, tot de deur van de tent der samenkomst.
 jonge duiven Hebreeuws, zonen der duiven.
11De priester nu zal een bereiden ten zondoffer, en een ten brandoffer, en zal voor hem verzoening doen, van dat hij aan het dode lichaam gezondigd heeft; alzo zal hij zijn hoofd op dienzelfden dag heiligen.
 aan het Of, bij, omtrent
,
 dode lichaam Hebreeuws, ziel
,
 gezondigd heeft; Versta, deze zonde van de ceremoniëele onreinheid, welke hij verkregen had door aangeroerd te zijn van het dode lichaam of er bij geweest te zijn, hoewel tegen zijn weten en wil.
,
 heiligen Zie Lev 8:30.
12Daarna zal hij de dagen van zijn Nazireërschap den Heere afzonderen, en zal een lam, dat eenjarig is, brengen ten schuldoffer; en de vorige dagen zullen vallen, omdat zijn Nazireërschap verontreinigd was.
 afzonderen, Te weten, opnieuw zich onthoudende van de dingen, welke vermeld zijn boven, vs.3-7, wederom aanvangende zijn nazireërschap, alsof hij tevoren niets gedaan had, om daarin zoveel dagen, als hij beloofd had, te volharden.
,
 een lam, Hebreeuws, een zoon zijns jaars
,
 vallen, Dat is, voor niet en tevergeefs zijn en in geen rekening komen.
13En dit is de wet des Nazireërs: op den dag, als de dagen van zijn Nazireërschap zullen vervuld zijn, zal hij dit brengen tot de deur van de tent der samenkomst.
 des Nazireërs Dat is, van het offer des nazireërs.
,
 dit brengen Te weten, dit offer, hetwelk gemeld wordt in vs.14,15.
14Hij dan zal tot zijn offerande den Heere offeren een volkomen eenjarig lam ten brandoffer, en een volkomen eenjarig ooilam ten zondoffer, en een volkomen ram ten dankoffer.
 eenjarig lam Hebreeuws, een zoon zijns jaars
,
 eenjarig ooilam Hebreeuws, een dochter van haar jaar.
15En een korf ongezuurde koeken, koeken van meelbloem, met olie gemengd, en ongezuurde vladen, met olie bestreken, mitsgaders hun spijsoffer, en hun drankofferen;
 hun spijsoffer, Spijsoffer en drankoffer worden zo onderscheiden, dat het eerste is geweest van droge, het andere van vochtige dingen. Zie van het spijsoffer Lev 2:1, en van het drankoffer, Lev 23:37, en van beide onderscheidenlijk genoemd, gelijk hier; Joe 1:9, Joe 1:13.
16En de priester zal het voor het aangezicht des Heeren brengen, en zal zijn zondoffer en zijn brandoffer bereiden.
 brengen, Of, offeren.
17Hij zal ook den ram ten dankoffer den Heere bereiden, met den korf der ongezuurde koeken; en de priester zal zijn spijsoffer en zijn drankoffer bereiden.
 zijn drankoffer bereiden Vergelijk den aantekeningen op Gen 35:14.
18Alsdan zal de Nazireër, aan de deur van de tent der samenkomst, het hoofd van zijn Nazireërschap bescheren; en hij zal het hoofdhaar van zijn Nazireërschap nemen, en hij zal het leggen op het vuur, dat onder het dankoffer is.
 het hoofd van zijn nazireërschap Zie boven, vs.9.
19Daarna zal de priester een gezoden schouder nemen van den ram, en een ongezuurden koek uit den korf, en een ongezuurde vlade; en hij zal ze op de handen des Nazireërs leggen, nadat hij zijn Nazireërschap afgeschoren heeft.
 nazireërschap afgeschoren heeft Dat is, het haar, hetwelk hem in zijn nazireërschap gewassen is.
20En de priester zal die bewegen ten beweegoffer, voor het aangezicht des Heeren; het is een heilig ding voor den priester, met de borst des beweegoffers, en met den schouder des hefoffers; en daarna zal die Nazireër wijn drinken.
 beweegoffer, Hoe het beweegoffer van het hefoffer te onderscheiden is, zie Lev 7:30.
,
 schouder des hefoffers; Of, achterbout.
21Dit is de wet des Nazireërs, die zijn offerande den Heere voor zijn Nazireërschap zal beloofd hebben, behalve wat zijn hand bekomen zal; naar zijn gelofte, welke hij beloofd zal hebben, alzo zal hij doen, naar de wet van zijn Nazireërschap.
 behalve wat zijn hand bekomen zal; Dat is, uitgenomen hetgeen hij boven de voorgemelde offerande nog vrijwilliglijk, naar zijn vermogen, beloven en offeren wilde. Meer mocht hij wel doen, maar niet minder, zijnde de offerande, die in deze wet voorgeschreven wordt, zowel den armen als den rijken opgelegd.
,
 naar de wet van zijn Nazireërschap Anders, boven, of behalve.
22En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 23Spreek tot Aäron en zijn zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen Israëls zegenen, zeggende tot hen:
 zegenen, Dat is, als priesters en dienaars Gods in de algemene bijeenkomst, alles goeds, welvaren en zaligheid aan de gemeente van God toewensen.
24De Heere zegene u, en behoede u!
 zegene u, en behoede u Zie Gen 12:2.
25De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig!
 doe Zijn aangezicht over u lichten, Het aangezicht Gods betekent zijn voorzienigheid en tegenwoordigheid, om te straffen of te zegenen. Van het aangezicht der straf, of wraak, zie Lev 17:10; Psa 34:17, en Psa 51:11. Van het aangezicht der gunst en zegening is hier gesproken, als ook 2Ch 30:9; Psa 13:2, enz. God wordt gezegd zijn aangezicht te doen lichten, als Hij zijn genade, zegen en weldadigheid dadelijk bewijst, Psa 31:17, en Psa 80:4, Psa 80:8, Psa 80:20, en Psa 119:135, en Dan 9:17.
26De Heere verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede!
 verheffe Zijn aangezicht over u, Dat is, hebbe geduriglijk de ogen zijner genadige voorzienigheid over u, om uw ingang en uitgang te bewaren, tot uw best, hetwelk God niet doet wanneer Hij gezegd wordt zijn aangezicht te verbergen, of af te keren; Deu 32:20; Eze 7:22.
,
 geve u Hebreeuws, zette; dat is, voege u vrede toe of geve u vrede.
,
 vrede Zie Gen 37:14.
27Alzo zullen zij Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen; en Ik zal hen zegenen.
 Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen; Dit geschiedde eensdeels met aanroeping van den goddelijken naam, anderdeels met uitstrekking hunner handen over de gemeente, alsof zij den zegen des Heeren, om welken zij baden, het gehele volk, van Gods wege, dadelijk hadden willen toebrengen en overgeven.
Copyright information for DutSVVA